september 2018
Het is niet onbelangrijk te vermelden dat hogere wijding voor "tibetaanse" nonnen ook praktisch onmogelijk aan het worden is. De mannelijke sanghaleden die ooit onder een voor de buitenstaande onbekende wijding het lama-schap bekleedden gaan begin 21ste eeuw
en masse over naar het niet (meer) gewijde rinpoche-schap. Waar alle vier de grote stromingen van het Himalaya-boeddhisme op het punt van wijdingen gelijkgestemd lijken te zijn, kunnen we het voorbeeld bekijken van de stichter van het
geeloeg-boeddhisme (schrijf: gelug), Djee Tsòngkapa. De informatie heeft het dat deze
gelug-stichter op de leeftijd van zeven de novicen-regels kreeg onder auspiciën van een zekere tibetaanse meester Chojey Dondrub Rinchen. Deze meester gaf het kind de dharmanaam "Lozang Dragpa." De klassieke lijn volgend had Je Tsòngkapa pas een jaar later novice mogen worden, en had hij tot zijn 18de moeten wachten voor zijn hogere wijding die in het Hybride Sanskriet en Pāli
oepa-sampadá wordt genoemd (schrijf:
upasampadā).
We moeten er dus van uitgaan dat Tsongkapa zijn leven lang de status van novice heeft behouden.
Hetzelfde geldt voor de 14de Dalai Lama (en sinds de 17de eeuw zijn voorgangers). Over deze Tenzin Gyàtso wordt geweten dat hij ergens in zijn vroege jeugd de novicestatus kreeg onder leiding van de Tibetaan Tathag Rinpoche. Ook hier blijft het stil waar het een vervolg-wijding aangaat hoewel uit een uit deze subtraditie stammend document, uitgegeven door de FPMT, zou kunnen blijken dat men in die Himalaya-lijnen tenminste in principe drie wijdingen kent. De bewoordingen zijn echter zo gekozen dat men alle kanten op kan met "full or novice monk or nun." Zouden er kommas tussen staan dan zouden we "full (monk), or novice monk, or nun" kunnen lezen, maar nu dit niet zo is kan evenzogoed geconcludeerd worden dat "full" en "novice monk" een en hetzelfde betekenen.
Een interessant gegeven is dat de ceremonieën van hogere wijdingen,
upasampadā, zoals de "chinese" lijn die volgt en die van het theravāda, zeker voor wat Sri Lanka betreft, door bezoekers uit beide richtingen met belangstelling wordt gadegeslagen: hoe zetten jullie de voorschriften uit de
vinaya, de monialen-regels in de praktijk om? Ook "tibetaanse" monialen komen van tijd tot tijd kijken, zeker in een land als Taiwan, en lopen dan met ogen op steeltjes rond. Omgekeerd lijkt er geen sprake te zijn van waarnemers uit andere richtingen wanneer een kandidaat uit de Himalaya-richtingen wijding ontvangt. Wordt het als een geheim tantrisch ritueel beschouwd?
Een
gelugpa-leider als Lama Zopa zond begin 21ste eeuw een brief aan een nonnenconferentie die in Hamburg werd gehouden. Nee, was zijn beetje korzelige opmerking, 'tibetaanse' nonnen kunnen geen hogere wijding (
upasampadā) krijgen (wat je zelf niet hebt kun je niet doorgeven), maar indien ze prijs stellen op ceremonie en ritueel, dan liggen er een heel aantal tantra-initiaties voor hen klaar.
Upasampadā, hogere wijding, is in de Himalayas nooit aan de orde geweest, noch in Mongolië waar de Himalaya-stromingen hun vestigingen hebben. Stemmen die pleiten voor hogere wijding voor "tibetaanse" nonnen zijn aan het eind van de eerste decade van de 21ste eeuw dan ook verstomd.
Wanneer
Xuanzang in de 7de eeuw door de zijderoutestad Kashgar reist (in de huidige Xinjiang-provincie van China), noteert hij dat er "100" Hīnayāna-kloosters/tempels zijn, met "1000" monniken. Een andere bron heeft het over een "convent" in het Kashgar van die tijd, en nog weer een andere bron identificeert de daar aangetroffen Hīnayāna-monialen als
Sarvastivādin. Onder "convent" verstaan we vandaag een vrouwenklooster.
De eveneens chinese pelgrim-monnik Ijing (spreek: ii-djìng) bezoekt Kashgar ongeveer een eeuw later. Hij maakt
geen melding van de Sarvastivāda-aanwezigheid, maar constateert, samen met de indiase monnik-reiziger Vinīta-déva die na hem op reis gaat, dat er wel een variant op het Sarvastivāda aanwezig is in de heuvels aan de voet van de Himalaya, in Kashmir, en in de Ganges-vlakte (dus ook te
Nalanda). Beiden hebben het dan over het Mūla-sarvastivāda.
De beknopte regels voor vrouwelijke monniken in de
Mūla-sarvastivāda vinaya (regelgeving) bestuderend kunnen we constateren dat de levensomstandigheden voor de
Mūla-sarvastivāda bhikkhunī nagenoeg onmogelijk moeten zijn geweest: we vinden er een beroepsverbod waarover we het niet hardop zullen hebben. Dat betekent dat, waar de monniken gehouden zijn hun nonnen-zusters voedsel te verschaffen indien dat nodig is, de monnikenorde in die stroming eveneens een uiterst moeizaam bestaan moet hebben gehad: ze konden niet aan hun verplichting tot voedseldeling voldoen.
Er zijn aanwijzingen dat het Mūla-sarvastivāda die, logisch denkend, in de ca. 8ste eeuw moet zijn ontstaan, in de 10de eeuw verdwenen was, enige tijd nadat Ijing en anderen meldden dat Tibet de traditie van de Mūla-sarvastivāda volgde.
Het huidige Tibet, bij monde van de
gelug-authoriteit, stelt dat het tibetaanse boeddhisme, althans de gelug-denominatie, voor zijn exoterische leer (de Kanjur) de richtlijnen van de Sarvastivāda volgt. Het is mogelijk, maar hier voorlopig niet met zekerheid vast te stellen dat Tibet ten tijde van het instellen van de "Nieuwe Vertalingen-lijn", in ca de 10de-11de eeuw, de Mūla-sarvastivāda-geschriften heeft ingewisseld voor die van de oudere Sarvastivāda; van de laatste zijn meer teksten bewaard gebleven dan van de eerste. En omdat deze beide sub-tradities van het zeer late hīnayāna, althans als levende gemeenschap, tegen de tijd van het vaststellen van de "Nieuwe Vertalingen" uitgestorven waren, en er kennis aanwezig moet zijn geweest over de quasi-onmogelijk van overleven van een vrouwen-orde, heeft Tibet er voor gekozen dit experiment niet opnieuw aan te gaan. Wel is het zo dat met name de 14de Dalai Lama aan het begin van de 21ste eeuw heeft verklaard dat voor wat betreft de monialenregels de
Dharma-gúpta-lijn wordt gevolgd zoals ook China, en dus de in China verblijvende Tibetanen dat dienen aan te houden. (Op die positie is hij later terug gekomen door te stellend at de aanvangsleer van het
gelug het sarvastivāda volgt — het is voor deze sub-denominatie geen voorwerp van overdenking of discussie.) Het zijn voor wat betreft de buiten China en Tibet verblijvende "tibetaanse" monialengemeenschap vrome woorden waar in de praktijk (laatstens in 2019) weinig of geen aandacht voor is, zo is de constatering dezerzijds.
Gedragsregels
Het boeddhisme, voor zover het uiteraard de gewijde gemeenschap aangaat, hecht sterk aan een zekere set geformaliseerde gedragsregels. Pas na 12 jaar
upasampadā-schap mag een
bhikshu of bhiksunī "senior" genoemd worden — we besparen de leek hier de moeilijke namen.
Zo staat een novice hoger op de wijdingsladder dan een postulant, en een volledig gewijde, voor zover het een
bhikkhu / bhikshu-schap of bhikkunī / bhiksunī-schap aangaat, staat hoger dan een novice.
Dat betekent dat een bhikshu of bhiksunī geen bezoek zal brengen aan een postulant of novice, en ook geen adviesjes of richtlijnen zal aanvaarden van genoemde lagere categorieën, zeker niet wanneer hier sprake is van senioriteit. (Fysieke leeftijd telt hier niet mee; een senior van 30 staat hoger in de hiërarchie dan een novice van 50 jaar oud.) Omgekeerd is dat zeker wel het geval. Zelfloosheid leren gaat ook zo.
Voorts is het zo dat leden van verschillende stromingen niet geacht worden elkaar op te zoeken anders dan bij overkoepelende gelegenheden zoals een jaarlijkse viering van Boeddha's geboren worden, Ontwaken, en verlicht heengaan. Bij leden van een andere stroming op bezoek gaan betekent voor de omstanders dat zo iemand (nog) niet erg overtuigd is van de werkzaamheid van de eigen stroming. Dit wordt gezien als nog wankelmoedig en redelijk ver verwijderd van tenminste het eerste stadium op het pad naar verlichting (vier stadia die worden beschreven bij de verhandelingen over
dhyāna, en de
eerste 8 op een lijst van 10 in het mahāyāna, resp. het bodhisattva-yana.) In die kringen wordt de uitnodiging aan monniken (m/v) om de eigen stroming te verlaten teneinde zich in een andere (voorbeeld: de tibetaanse) te vestigen als een vrij ernstige belediging, en een hindernis op het pad beschouwd — hoewel "overstappen" uit eigen wil uiteraard, zij het sporadisch, voorkomt.
In het chinese mahāyāna geldt het adagium: de monniken (m/v) zijn als uw ouders; ze geven goede raad; respecteer ze. De bejegening in het openbaar is daar ook naar. Met uitzondering van een blinde verering voor leiders van (sub-)stromingen in de Himalaya-religie lijkt deze houding in die laatste kringen onbekend.
Rond 23 juni 2022 werd bekend dat in Bhutan 144 nonnen de hogere wijding hadden gekregen. In Butan wordt over het algemeen de kagyu-traditie beleden. Gezien het bovenstaande mogen we twijfelen aan de formele validiteit van deze hogere wijding.